J.C. Bloem: Een groot dichter en ongelukkig mens vindt rust in paradijslijk Kalenberg [longread]

Over zijn leven en werk

De dichter J.C. Bloem geldt als een van de belangrijkste dichters van de 20e eeuw. Zijn poëzie en bondige uitspraken over thema’s als de dood, het leven en de natuur spreken heel veel mensen nog steeds aan. De laatste jaren van zijn leven bracht hij door in Kalenberg, in het hart van Nationaal Park Weerribben-Wieden, samen met zijn partner en dichter Clara Eggink. Ze liggen begraven in Paasloo.

“Denkend aan de dood kan ik niet slapen. En niet slapend denk ik aan de dood.” Of: “Iedere verandering is een verslechtering, zelfs een verbetering….” Het zijn veel geciteerde dichtregels en uitspraken van Jacobus Cornelus Bloem (Oudshoorn 1887-Kalenberg 1966), die je vaak in overlijdensadvertenties treft, maar ook op de meest vreemde plekken tegenkomt. ‘Tot voor kort was Bloem de meest geciteerde en gelezen dode dichter in Nederland. Mensen halen veel inspiratie uit zijn werk. Hij is ingehaald door Remco Campert die vorig jaar is overleden’, zegt Theo van de Bles, voorzitter van de Stichting Mr. J.C. Bloem-Poëzieprijs. Hij typeert Bloem als een ouderwetse dichter. ‘Zijn taalgebruik is eenvoudig en archaïsch (ouderwets), hij gebruikt geen moeilijke woorden. Maar wat hij zegt is voor veel mensen herkenbaar, hij vindt de woorden voor herkenbare gevoelens. Zijn gedichten komen binnen.’

Van de Bles herinnert zich hoe hij als jonge man een opleiding volgde aan de toenmalige Kweekschool in Steenwijkerwold. ‘Ik was daar in de handen gevallen van twee bevlogen docenten. Zij lieten me kennismaken met de poëzie van Boem.’ Hij staat op om uit zijn boekenkast een dichtbundel te pakken, getiteld: Doorschenen wolkenranden.

‘Ik ben toen een enorme fan van Bloem geworden. Ik was een jaar of 17 en zat thuis Bloem te lezen toen de huisarts binnenviel. “Zit jij de nieuwe roman van Jan Wolkers te lezen?” Hij was erg verbaasd toen hij erachter kwam dat het niet Wolkers maar Bloem was. “Dat ik dat nog mee mag maken, een jongeman die Bloem leest!” Hij kende een aantal gedichten uit zijn hoofd.’ Net als Van de Bles trouwens die desgevraagd de eerste strofe voordraagt van zijn lievelingsgedicht van Bloem: Het baanwachtershuisje.

Het baanwachtershuisje

Het kleine huis, dat aan de spoorbaan staat,
Waarlangs de koorts van ’t reizen komt gevlogen,
— De bonte wasch hangt aan de lijn te drogen —
Wie weet, hoe zacht daarbinnen ’t leven gaat?

En deze jonge moeder met het kind —
Haar droomen drijven op haar zuivre zinnen
Naar de verliefdheid van het eerst beminnen
Bij de oude omhelzing van den zomerwind.

Maar zelfs al was dit onuitzegbre mijn,
Nog zou het diepst verlangen niet verdwijnen
Om na dit derven en dit lange schijnen
Eindlijk te zíjn.

(Uit Het Verlangen, 1921)

Charmante kletsmajoor

Van de Bles: ‘Bloem was geliefd bij vriend en vijand. Hij had een enorme vriendenkring, waaronder Roland Holst, maar ook jonge dichters als Simon Vinkenoog verkeerden graag in zijn gezelschap. Hij dronk enorm veel en vertelde graag anekdoten. Hij was een charmante kletsmajoor. Hij kwam uit een zeer goed, burgerlijk milieu, hij was verwend. Zijn ouders waren vermogend maar verloren veel geld door verkeerde beleggingen. Hij had eigenlijk in de achttiende eeuw moeten leven. Hij had altijd geldzorgen, hij vroeg zijn vrienden vaak om geld en kreeg geld toegestopt van oudere vrouwen die zijn poëzie mooi vonden.’

Zijn eerste gedichten publiceert Bloem in 1910. Na zijn studie rechten krijgt hij allerlei baantjes, onder meer als griffier bij de rechtbank in Lemmer. In 1926 trouwt hij met de twintig jaar jongere dichteres en vertaalster Clara Eggink. Ze krijgen samen een zoon. Het is geen gelukkig gezinsleven, hij is vaak dronken en afwezig en ze scheiden in 1932. Later komen ze weer bij elkaar.

De Kale Berg

Na veel omzwervingen komt Bloem in 1959 door toedoen van Eggink in Kalenberg terecht. Zij woont in Amsterdam op een woonboot, De Wijze Uil geheten en door Bloem De Bodem genoemd, maar zij besluit de hoofdstad te verlaten. Bij toeval vindt ze een stuk grond met een haventje en een boerderij in de noordwesthoek van Overijssel. “Ik bekeek het op een stralende zomerdag en het leek het paradijs zelf”, [1] schrijft ze in haar boek Leven met J.C Bloem. Maar ze wil hem niet achterlaten, dus hij gaat mee, met al zijn boeken, zo’n 20 duizend exemplaren. Hij woont in de boerderij, De Kale Berg geheten en zij verblijft op de woonboot.

“Ach, Kalenberg – het begon allemaal zo goed en gezellig en het is zo triest geëindigd. We amuseerden ons best in de verlatenheid.” [1] 

Bloem richt zijn enorme bibliotheek in. Hij beschikt over de deel en koestal en de boekenkasten zijn tegen alle muren geplaatst en ook nog dwars in de ruimte. “Toen alles klaar was, leek het een miniaturen wolkenkrabberstad van boeken.” [1] 

Huis in Kalenberg waar J.C. Bloem woonde van 1959 tot 1966.

Hij krijgt veel visite van zijn boezemvrienden, ze maken wandelingen toen dat nog kon. Hier en daar knopen ze een praatje aan. Hij brengt zijn dagen door met lezen en gewone dagelijkse handelingen als opstaan, wassen, zich scheren en aankleden, kosten hem veel tijd. “Hij kon mateloos bezig zijn met kleinigheden, zoals het poetsen van zijn bril, het opbergen van zijn kleding of het uitkiezen van een das.[1] Eggink laat hem zijn gang gaan en zij zit rustig op haar schip. “Eigenlijk een ideale regeling voor mensen die bij elkaar willen zijn.”

Happy hour in Kalenberg

De schrijfster Aya Zikken brengt regelmatig een bezoek aan Bloem en Eggink. “De rietlanden liggen in mijn geheugen als een onvergankelijk decor rond de gesprekken op de verbouwde deel van de boerderij. We zitten, voor eeuwig ontspannen, rond de grote ijzeren potkachel waar een stalen ring omheen loopt waarop onze voeten rusten. Het happy hour op Kalenberg, het thee-uurtje dat nooit een enkele kop thee heeft gezien.” [2] 

Langzaamaan gaat het minder goed met zijn gezondheid. Bloem overlijdt in 1966. Tal van literaire vrienden en sleutelfiguren uit de literaire wereld wonen zijn begrafenis bij. ‘Onder de prachtige oude bomen van Paasloo ligt een groot dichter en ongelukkig mens. Op de steen staat zijn diepste verzuchting: ‘Voorbij, voorbij, o en voorgoed voorbij.’ [1] 

De graven van J.C. Bloem en Clara Eggink in Paasloo

Dichter van het onvervulde verlangen

Bloem debuteert in 1921 met de bundel Het verlangen. Hij schrijft niet alleen gedichten, maar ook kritieken en essays over poëzie. De dichter van het onvervulde verlangen wordt hij wel genoemd. Uit zijn werk blijkt een verlangen naar een ideale wereld die nooit bestaan heeft. Hij wist ook dat dit verlangen nooit bevredigd kon worden, niet door te zwerven en niet door de liefde. Hij heeft daarnaast een overweldigend besef van de vergankelijkheid en de onontkoombaarheid van de dood

Van de Bles: ‘Zijn gedichten gaan over dat verlangen, de dood en het leven. Maar de natuur is ook zeker een thema in zijn werk. De seizoenen komen in ongelofelijk veel gedichten voor, denk aan weidse vergezichten, vogels en planten. Hij gebruikt veel elementen uit de natuur.’

Altijd November, altijd regen,

Altijd dit leege hart, altijd.

(Uit Media Vita, 1931)

Meer natuurbeschrijvingen uit Bloems werk:

O, groen der eerste landen,

O, dauw van voor de tijd,

Doorschenen wolkenranden:

De wereld heeft geen plek voor zulk een lieflijkheid.

De dagen keren, dat de wensen zwerven

als wolken langs een lucht van glans en schijn

Gij hebt het schoon der luchten nooit begrepen,

Hoe innig gij ook staardet naar hun spel

Wanneer na klamme dooi en kille dagen

het wentlende getij de wereld wekt

met wisseling van zonne- en regenvlagen

en ‘t wilde voorjaar door de luchten trekt.

Bloems misschien wel bekendste gedicht is het sonnet De Dapperstraat.

De Dapperstraat

Natuur is voor tevredenen of legen.
En dan: wat is natuur nog in dit land?
Een stukje bos, ter grootte van een krant,
Een heuvel met wat villaatjes ertegen.


Geef mij de grauwe, stedelijke wegen,
De’ in kaden vastgeklonken waterkant,
De wolken, nooit zo schoon dan als ze, omrand
Door zolderramen, langs de lucht bewegen.


Alles is veel voor wie niet veel verwacht.
Het leven houdt zijn wonderen verborgen
Tot het ze, opeens, toont in hun hogen staat.


Dit heb ik bij mijzelven overdacht,
Verregend, op een miezerigen morgen,
Domweg gelukkig, in de Dapperstraat.

(Uit Quiet though sad, 1947)

‘Er zijn veel varianten gemaakt op dit gedicht. Bloem schrijft het gedicht in de trein van Amsterdam naar Amersfoort en werkt het verder uit in Warnsveld, bij Zutphen. We schrijven eind oktober 1945. In november is het gedicht klaar en Bloem noteert het in het gastenboek van café Eijlders aan het Leidseplein in Amsterdam’, vertelt Van de Bles.

Een criticus verbaast zich erover dat ”…juist de Dapperbuurt met z’n slechte woonomstandigheden Bloem heeft geïnspireerd tot een gedicht over de schoonheid daarvan.” Bloem antwoordt: ”Critiek op woningtoestanden hoort thuis in een tijdschrift over volkshuisvesting.” Volgens J. Kamerbeek jr. spreekt Bloem zijn voorkeur voor de stad boven de natuur uit, hoewel de dichter elementen uit de natuur veelvuldig in zijn gedichten laat terugkeren.

Ook vermeldenswaard is de inscriptie op de Grebbeberg

Voor het monument op de Grebbeberg
Vijf dagen – en de vrijheid ging verloren
Vijf jaren- en eerst toen werd zij herboren
Zo moeizaam triomfeert gerechtigheid…….
Aan dit besef zij deze grond gewijd.

(Uit Afscheid, 1957)

Laatste gedicht

Het is volgens Van de Bles een misvatting te denken dat Bloem tijdens zijn verblijf in Kalenberg geen gedichten meer heeft geschreven. Dat deed hij wel, zij het niet veel. Hij vindt het verschrikkelijk als Clara een aantal dagen of weken niet in zijn buurt is. Zijn laatste gedicht heeft als titel: Scheiding. Hij heeft het geschreven tussen 10 en 17 september 1961.

Scheiding

Een week niet lang? Een dag is nog te lang
Voor wie een scheiding afmeet naar seconden
En door de hartslag van de tijd gebonden
Blijft aan die andre als zang aan wederzang

Het kerkje in Paasloo

In 1964 werkt Bloem zelf nog met Johan Polak en Rob van Gennep aan de uitgave van zijn verzamelde gedichten, een selectie van zijn poëzie uit meer dan vijftig jaar. Datzelfde jaar krijgt hij ook de Prijs der Nederlandse Letteren.
Van de Bles: ‘De laatste gelukkige jaren van zijn leven sleet hij in Kalenberg. Ik denk dat hij gevoelig was voor wat hij zag in de natuur. Hij moet zich in dit gebied bijzonder thuis hebben gevoeld. Al kwam hij in de stad misschien volledig tot zijn recht, in het café met zijn vrienden. Hij stond buiten de maatschappij, was van alle dingen los, behalve van de poëzie.’

Corina de Feijter, zelfstandig journalist

Dichtbundels van J.C. Bloem:
Het verlangen (1921)
Media Vita (1931)
Quiet though sad (1947)
Afscheid (1957)

Boeken:
Clara Eggink, Leven met J.C. Bloem, 1976, Atheneum

Bart Slijper, Van alle dingen los. Het leven van J.C. Bloem, 2007, Uitgeverij De Arbeiderspers

Noten:
[1] Citaat uit Clara Eggink, Leven met J.C. Bloem, 1976, Atheneum

[2] Citaat uit Aya Zikken, Bizarre wereld, 2007, Atlas

Altijd op de hoogte zijn van het laatste nieuws? Abonneer je op de nieuwsbrief!

Cookies helpen onze diensten te verlenen. Door van onze diensten gebruik te maken stem je in met ons gebruik van cookies. Meer informatie