Over Nationaal Park Weerribben-Wieden

Nationaal Park Weerribben-Wieden ligt in de provincie Overijssel, gemeenten Steenwijkerland en Zwartewaterland. Het Nationaal Park is het grootste aaneengesloten laagveenmoeras van Noordwest-Europa. Het park is in 1992 gesticht. Toen heette het Nationaal Park De Weerribben. Een gebied van 3.500 ha, dat in beheer was bij Staatsbosbeheer. In 2009 werd het park uitgebreid met De Wieden, dat grotendeels in beheer is bij Natuurmonumenten. Het herstel van de ecologische verbinding tussen De Wieden en De Weerribben werd ter hand genomen en het Nationaal Park kreeg een oppervlakte van 10.500 ha (105 km²). In 1996 werd het Europees diploma voor Natuurbeheer aan het gebied toegekend, dat sinds 2015 voor het hele gebied geldt.

Het landschap van De Weerribben en De Wieden is vooral ontstaan door vervening en rietteelt. Deze ontginnings- en exploitatiemethoden hebben geleid tot een mozaïek van landschapstypen en ecosystemen zoals meren, sloten, vaarten, rietlanden, hooilanden, weilanden, moerasbossen en trilvenen. De verschillende stadia van verlanding, van open water tot opgaand moerasbos, geven het gebied een grote ecologische diversiteit, waar zeldzame soorten planten en dieren zich thuis voelen. In het Nationaal Park Weerribben-Wieden werden in 2002 otters uitgezet. Die kwamen in het gebied van nature voor, maar stierven in de jaren tachtig van de twintigste eeuw uit. Ze hebben zich sinds de herintroductie in 2002 weer in het gebied gevestigd, en van daaruit verspreid over andere delen van Nederland. In het nationaal park komt ook een zeldzame vlindersoort voor: de grote vuurvlinder. Het gebied is daarnaast van belang voor tal van andere soorten dieren en planten.

De Grote Vuurvlinder

Geschiedenis

In het laagveen uit de Kop van Overijssel werd sinds 1300 turf gewonnen. Rond die tijd vestigden zich Flagellanten in Giethoorn. Ze ontgonnen het veen en ontdekten dat gedroogde veenbagger goede brandstof vormt. Pas vanaf 1600 vond de winning grootschaliger plaats. De turf werd verkocht naar de steden van Holland. De turf werd per schip naar Kuinre, Blokzijl of Zwartsluis vervoerd, en vandaar over de Zuiderzee naar de steden in het westen van Nederland. De turfwinning kwam het eerste op gang in het gebied ten zuiden van het Steenwijkerdiep.

De turf werd gewonnen door middel van slagturven. De turf werd opgebaggerd uit trekgaten (weren) en te drogen gelegd op ‘ribben’. Omdat men de trekgaten te breed en de ribben te smal maakte, kon tijdens de zware noordwesterstormen van 1776 en 1825 het binnendringende water grote gebieden veranderen in meren. Op deze manier zijn bijvoorbeeld de Beulaker- en Belterwijde ontstaan.

Turfwinning

Na deze rampen werd de turfwinning strenger gereglementeerd. Er werden voorwaarden gesteld aan de breedte van de ribben. Daardoor kon ten noorden van het Steenwijkerdiep – waar de turfwinning pas in 1700 begon – het landschap van De Weerribben ontstaan. Vanaf 1760 kwam er meer turf uit De Weerribben dan uit het gebied rond Giethoorn. In 1795 werkte 15,6% van de bevolking van Noordwest-Overijssel in de turfmakerij; in Kalenberg was dit 80%, in Giethoorn 55%.

De veenwerkers woonden in de vervenershuisjes die bijvoorbeeld langs de Hoogeweg in Kalenberg nog te vinden zijn. Langs de Hoogeweg staan ook nog “replica’s” van de tjaskers, de molens waarmee de trekgaten werden drooggemalen: de tjasker Kalenberg en de tjasker Ossenzijl.

Vervenershuisje

In de twintigste eeuw werd de turfwinning geleidelijk beëindigd. Rond 1950 werden nog maar enkele duizenden vierkante meters afgegraven. Turf voor de verwarming van huizen was verdrongen door bruin- en steenkool en in 1955 stopte de beroepsmatige turfwinning geheel.

Rietsnijders, vissers en kooikers

Een tweede menselijke activiteit die het karakter van het gebied in belangrijke mate heeft bepaald was de exploitatie van riet. De teelt van riet op omvangrijke schaal dateert uit de twintigste eeuw. In de jaren 1950-1960 werd de rietteelt getroffen door een ernstige crisis. De ontwatering van het gebied, door de aanleg van de IJsselmeerpolders, vormde een bedreiging. Dit probleem is uiteindelijk opgelost door het plaatsen van (meer dan driehonderd) watermolentjes, die – in tegenstelling tot wat in Nederland gebruikelijk is – het water niet uit de bekade gebieden pompten, maar juist erin.

Ook ‘visserij’ vormde een belangrijke bedrijfstak in het waterrijke gebied, evenals het ‘kooibedrijf’.

Inpoldering

In de crisisjaren rond 1930 werden er plannen gemaakt om de gehele veenstreek in de Kop van Overijssel te bedijken en ontginnen. Door werkverschaffing moesten de, waardeloos geachte, woeste gronden worden omgevormd tot waardevol agrarisch gebied. In 1928 werd de polder Giethoorn aangelegd. De polder bestaat uit drie delen, die elk van kaden zijn voorzien. De polder wordt doorsneden door de Thijssengracht en de Cornelisgracht. Aan de oostzijde van de polder loopt het Kanaal Beukers-Steenwijk en aan de noordzijde loopt het Steenwijkerdiep. Ten noordwesten ligt de Polder Halfweg en ten zuiden van de polder ligt de Beulakerwijde. Aan de zuidwestzijde van de polder liggen de rietlanden van Dwarsgracht.

Pamflet waarin wordt opgeroepen tot werkverschaffingsprojecten

In 1932 volgde de polder Gelderingen. De polders Halfweg, Wetering-Oost en Wetering-West volgden in 1935, 1941 en 1955.

Natuurbescherming

De eerste natuurbeschermingsactiviteit in De Wieden dateren al uit 1934. Toen kocht de in 1905 opgerichte Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland de Bakkerskooi bij Wanneperveen aan. In 1940 volgde de Grote Otterskooi bij Dwarsgracht. Heel langzaam heeft het bezit van Natuurmonumenten in De Wieden zich uitgebreid rondom deze eendenkooien tot de huidige omvang.

Staatsbosbeheer begon in 1956 enkele rietlanden in De Weerribben op te kopen. In 1957 volgde de Boonspolder, een moerasbos met een grote kolonie purperreigers. De jaren daarna werd vrijwel het gehele gebied van De Weerribben staatsnatuurreservaat. In 1976 werd het door de Tweede Kamer tot “watergebied (‘wetland’) van internationale betekenis, in het bijzonder als verblijfplaats voor watervogels” verklaard. 

In de Memorie van Toelichting bij het besluit wordt o.a. gezegd: “De Weerribben zijn zowel qua landschapstype als botanisch en ornithologisch van groot belang. De botanische betekenis is voor een zeer groot deel bepaald door de invloed die de mens er eeuwenlang door de vervening heeft gehad. Hierdoor zijn behalve de schraallanden, rietlanden en trilvenen vooral alle verschillende verlandingsstadia van belang. (…) Het gebied is vooral ook van belang voor de fauna, met name de avifauna, zowel vanwege de broedvogelstand als vanwege de doortrekkende en overwinterende soorten. Het is broedgebied voor onder andere purperreiger, roerdomp, fuut, bruine en blauwe kiekendief, ransuil, slobeend, snor, wulp, watersnip, kokmeeuw, zwarte stern en verder talrijke soorten eenden en andere water- en moerasvogels van het laagveengebied. Tegen het reservaat aan ligt een vrij groot vrijwillig vogelreservaat met een goede weidevogelstand. Van de zoogdieren dient speciaal de otter te worden vermeld. Van de zeer vele voor dit type levensgemeenschappen kenmerkende insecten moet de uiterst zeldzame grote vuurvlinder worden vermeld, waarvan de West-Europese vorm thans in Nederlandse moerassen zijn laatste refugium heeft gevonden.

logo Nationaal Park Weerribben-Wieden

Nationaal Park

In 1992 werd De Weerribben tot nationaal park uitgeroepen. Het was het vierde in een reeks die in totaal 17 nieuwe nationale parken in Nederland zou gaan omvatten. Samen vertellen de 20 Nederlandse nationale parken het verhaal van de Nederlandse natuur. Verschillende nationale parken werden sinds hun oprichting substantieel uitgebreid, zo ook het Nationaal park De Weerribben. Het ging in 2009 samen met het natuurgebied De Wieden het Nationaal Park Weerribben-Wieden vormen. Het herstel van de ecologische verbinding tussen De Weerribben en De Wieden vormde een essentieel element van die uitbreiding. De nationale parken waren immers bedoeld als belangrijke schakels in de ecologische hoofdstructuur van Nederland – het netwerk van natuurgebieden en groene verbindingen, waarlangs dieren ongestoord kunnen trekken.

De belangrijkste doelen, waarnaar het Nationaal Park Weerribben-Wieden streeft zijn:

  • het gebied als één geheel behouden en optimaal beheren, zodat de waarden van natuur en landschap worden behouden en ontwikkeld,
  • de bezoekers kennis laten maken met de natuur en het landschap
  • bezoekers laten genieten van natuur en landschap op een manier die het voortbestaan ervan niet in gevaar brengt,
  • bezoekers laten genieten van cultuurhistorie.

Het beheer van het Nationaal Park is in handen van Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, Waterschap Drents Overijsselse Delta, pachters en particuliere grondeigenaren. Die partijen hebben afspraken gemaakt over hoe men het gebied zal beheren om het afwisselende moeraslandschap in stand te houden. Er is bijvoorbeeld afgesproken dat het riet in de winter wordt geoogst. De rietlanden hebben een grote botanische waarde en vormen een belangrijk broedgebied voor moerasvogelsoorten. Hooilanden worden één keer per jaar gemaaid, in de zomer. Er worden regelmatig vaarten uitgebaggerd. Elk jaar worden een aantal hectaren dichtgegroeid terrein weer omgezet in open water. Zo behoudt het terrein zijn dynamiek. Als er niet beheerd zou worden, zou het gehele gebied zich tot moerasbos ontwikkelen.

Maaien veenmosrietlanden

Staatsbosbeheer doet in De Weerribben niet alleen het natuurbeheer, maar ook het beheer over de molens – de Spinnekopmolen en de tjaskers – hoort tot haar taak. Ook enkele vervenerswoningen vallen onder Staatsbosbeheer; in sommige gevallen worden deze verhuurd als vakantieverblijf.

Behalve natuurbeheer behoren ook recreatie en voorlichting tot de aandachtsgebieden van het Nationaal Park.

Holland.com maakte een introductiefilmpje over het Nationaal Park

De otter als symbool

Het symbool van Nationaal Park Weerribben-Wieden is de otter. De otter was in 1988 uitgestorven in Nederland door jacht, vervuiling, aanrijdingen en verlies van leefgebied. In 2002 werd opnieuw een eerste groep otters uitgezet in Nationaal Park Weerribben-Wieden. Daar was vele jaren aan voorbereiding aan voorgaf gegaan. Er werden afspraken gemaakt met de beroepsvissers, wegen werden voorzien van gaas en tunnels en de waterkwaliteit moest verbeteren. Nu -een kleine 20 jaar later- hebben otters zich over een groot deel van Nederland verspreid. Het totale aantal otters wordt op 450 geschat, waarvan ruim 100 in Nationaal Park Weerribben-Wieden. Filmmaker Hilco Jansma maakte een prachtige film over deze terugkeer. Hier vind je de trailer, op NPO-start-plus (abonnees) kijk je ‘m terug.

Kortom, Nationaal Park Weerribben-Wieden is een prachtig en uniek natuurgebied. Voor bewoners en ondernemers, een prachtige en kansrijke achtertuin. Voor bezoekers – nationaal en internationaal- een goede reden om op bezoek te komen.

Cookies helpen onze diensten te verlenen. Door van onze diensten gebruik te maken stem je in met ons gebruik van cookies. Meer informatie